Erster Wortschatz Deutsch - Niederländisch
[COLOR=“Blue”]Kontakt aufnehmen - Contact leggen[/COLOR]
Guten Morgen - Goedemorgen
Guten Tag - Goedemiddag / Dag
Auf Wiedersehen - Tot ziens
Tschüß - Dag, Ajus
ich heiße - ik heet
ich wohne in - ik woon in
Ich bin 13 Jahre alt. - Ik ben 13 (dertien).
Wie heißt du? - Hoe heet jij?
Wo wohnst du? - Waar woon jij?
Ich wohne in der Stadt/in einem Dorf/ auf dem Land - Ik woon in de stad/op een dorp/op het platte land.
wie? - hoe?
Wie geht’s? Hoe gaat’t?
wer? - wie?
Meine Hobbys sind… - mijn hobbies zijn…
Welche Hobbys hast du? - Wat zijn jouw hobbies?
Sport treiben - sporten
schwimmen - zwemmen
Musik hören - naar muziek luisteren
fernsehen - televisie kijken
Ich gehe zu Fuß/ fahre mit dem Rad/ mit dem Bus zur Schule. -
Ik loop/fiets/ga met de bus naar school.
meine Mutter – m’n moeder
mein Vater – m’n vader
das Kind - het kind
meine Schwester – m’n zus / zuster
mein Bruder - m’n broer
meine Oma - m’n oma
mein Opa - m’n opa
[COLOR=“Blue”]Schüleraustausch - De uitwisseling[/COLOR]
Herzlich willkommen! - Hartelijk welkom!
In der Familie - Bij het gezin
ich bin… - ik ben…
dies ist… - dit is…
Wie war die Reise? - Hoe was de reis?
Danke gut/nicht so gut! - Dank u, goed/ niet zo goed!
Wo ist dein Gepäck? - Waar is jouw bagage?
Dies ist unser Haus/mein Zimmer/deinZimmer! - Dit is ons huis/mijn kamer/jouw kamer!
Wir schlafen in einem Zimmer. - Wij slapen op een kamer.
Dies ist dein Bett - Dit is jouw bed.
das Wohnzimmer - de woonkamer
die Küche - de keuken
die Haustür - de huisdeur
die Treppe - de trap
das Bad - de badkamer
das WC - de wc
das Zimmer auf dem Dachboden - de zolderkamer
das Fenster - het raam
Möchtest du zu Hause anrufen? - Wil je thuis opbellen?
Nein/ ja gerne! - Nee/ ja graag!
Möchtest du etwas trinken/essen? - Wil je iets drinken/ eten?
Was isst du gern? - Wat eet je graag?
die Mahlzeit - de maaltijd
das Frühstück - het ontbijt
die Mittagsmahlzeit - de lunch
das Abendessen - het avondeten
der Kaffee - de koffie
der Tee - de thee
die Milch - de melk
der Saft - het sap/ der O-Saft - de jus d’orange
das Erfrischungsgetränk - de frisdrank/ de limonade
Mineralwasser - Spa rood (=mit Kohlensäure)/ Spa blauw (=ohne Kohlensäure)
der Zucker - de suiker
die Butter - de boter
Schokoladenstreusel - de hagelslag
der Aufschnitt - het broodbeleg
der Käse - de kaas
die Wurst - de worst
die Erdnussbutter – de pindakaas
das Brot - het brood
das Brötchen - het broodje
die Scheibe Brot - de boterham
die Kartoffel - de aardappel
das Gemüse - de groente
das Fleisch - het vlees
der Fisch - de vis
das Hühnchen/Hähnchen - de kip
der Reis - de rijst
Pommes Frites - patat
der Nachtisch - het toetje
der Pudding - de vla
der Joghurt - de yoghurt
der Keks - het koekje
der Kuchen - het gebak
Was machen wir heute/ heute Abend/ morgen? - Wat gaan we vandaag/ vanavond/ morgen doen?
Wann muss ich morgen aufstehen? - Hoe laat moet ik morgen opstaan?
Wann fängt die Schule an? - Hoe laat begint de school?
Wir gehen jetzt ins Bett, Gute Nacht! - We gaan nu naar bed, welterusten!
Möchtest du noch etwas? - Heb je nog een wens?
Hast du gut geschlafen? - Heb je lekker geslapen?
Was trinkst du zum Frühstück? - Wat drink je bij het ontbijt?
Ich habe Kopf-, Bauch-, Zahnschmerzen. - Ik heb hoofd-, buik-, kies-pijn.
[COLOR=“Blue”]In der Schule - Op school[/COLOR]
Hier ist der Klassenraum/das Klassenzimmer. - Dit is het lokaal.
Hier ist mein Platz. - Dit is mijn plaats.
Das ist meine Freundin / mein Freund. - Dit is mijn vriendin / mijn vriend.
Niederländisch - Nederlands
Deutsch - Duits
Französisch - Frans
Englisch - Engels
Mathematik - wiskunde
Geografie/Erdkunde – aardrijkskunde
Geschichte - geschiedenis
Biologie - biologie
Chemie - scheikunde
Physik - natuurkunde
Sozialkunde – maatschappijleer
Sport - lichamelijke oefeningen
Religion - godsdienstonderwijs
die Freistunde - het tussenuur
die Pause - de pauze
der Schulhof - het schoolplein
der Aufenthaltsraum - de cantine
der Hausmeister - de concierge
[COLOR=“Blue”]Freizeit - vrije tijd[/COLOR]
Die Freizeit - De vrije tijd
Was sollen wir machen? - Wat zullen we gaan doen?
Wollen wir uns um… treffen? - Zullen we om … uur afspreken?
das Kino - de bioscoop
schwimmen - zwemmen
Fußball spielen - voetballen
Handball spielen - handballen
auf eine Party gehen - naar een feestje gaan
einkaufen gehen - winkelen / boodschappen gaan doen
das Geschäft - de winkel
das Kaufhaus - het warenhuis
[COLOR=“Blue”]Der Abschied - het afscheid[/COLOR]
Möchtest du etwas für die Fahrt mitnehmen? - Wil je iets meenemen voor de reis?
Danke für die schöne Zeit! - Bedankt / Dank u wel voor de mooie tijd!
Schön, dass du hier warst! - Mooi dat je hier bent geweest!
Gute Reise! - Goede reis!
[COLOR=“Blue”]Die Zahlen - De getallen[/COLOR]
eins - een
zwei - twee
drei - drie
vier = vier
fünf - vijf
sechs - zes
sieben - zeven
acht = acht
neun - negen
zehn - tien
elf = elf
zwölf - twaalf
dreizehn - dertien
vierzehn - veertien
fünfzehn –vijftien
sechzehn - zestien
siebzehn – zeventien
achtzehn - achttien
neunzehn – negentien
zwanzig - twintig
einundzwanzig - eenentwintig
zweiundzwanzig - tweeëntwintig
dreißig - dertig
vierzig - veertig
fünfzig - vijftig
sechzig - zestig
siebzig - zeventig
achtzig - tachtig
neunzig - negentig
hundert - honderd
tausend - duizend
eintausendzweihundertfünfundvierzig - twaalfhonderdvijfenveertig
[COLOR=“Blue”]Die Farben - De kleuren[/COLOR]
schwarz - zwart
weiß - wit
rot - rood
blau - blauw
grün - groen
gelb - geel
orange - oranje
braun - bruin
grau - grijs
hell… - licht…
dunkel… - donker…
[COLOR=“Blue”]Kleidung - kleding[/COLOR]
die Hose - de broek
die Jeans - de spijkerbroek
der Pulli - de trui
das Sweatshirt - de sweater
die Jacke - de jas
der Anorak - de regenjas
der Mantel - de jas
der Badeanzug - het badpak
die Badehose - de zwembroek
)